Ada was altijd al gewend haar huiswerk goed te doen en voor
dat zij echt bij die Breuer op bezoek zou gaan, wilde ze eerst weleens weten
wat voor vlees ze in de kuip had. “Google is your friend,” zei ze tegen
zichzelf voor ze de computer opstartte. In eerste instantie viel het allemaal
erg tegen. Hij was een keer geïnterviewd door het lokale advertentieblaadje de
Hoekse Bode, maar het viel Ada op dat Breuer vooral heel erg goed was in het
geven van nietszeggende antwoorden. Jij laat niet graag echt iets over je los,
dacht Ada. Breuer was daarnaast niet actief op de sociale media en de enige
twee foto’s die ze buiten de Hoekse Bode vond, waren van een congres waar
Breuer een toespraak had gehouden over het automatiseren van magazijnen.
Boeiend, dacht Ada enigszins ironisch. Verder waren er een paar websites over
Boeddhisme waar hij als een van de gasten of organisatoren werd genoemd. Die waren wel duidelijk van latere datum dan
zijn toespraken over automatisering. Blijkbaar had de interesse van Breuer zich
in latere jaren verlegd. Het mooiste verhaal kwam, zoals altijd, van de meest
onbetrouwbare bron. Volgens een vage website die in beurstips deed en vette
roddels en het liefst in een combinatie van beide was het bedrijf waarvan
Breuer nog steeds voor een deel eigenaar was na een grote deal in Duitsland
ongeveer twee keer zoveel waard geworden. Op de website werd Breuer vooral
afgeschilderd als een loser, maar Ada had toch het idee dat hij zijn schaapjes
wel redelijk op het droge had. “Ik wou dat ik zo’n loser was,” zei Ada tegen
zichzelf en ze keek over haar laptop nog eens zorgelijk naar de stapel
rekeningen, die daar stil, maar ook erg onbetaald op tafel lagen.
Op de ene foto’s waarop Breuer zou moeten staan, stonden
meerdere mannen in een pak met elkaar blijkbaar over iets belangrijks met
elkaar te praten. Op de andere foto poseerden twee mannen plichtmatig voor de
camera, omdat dat zichtbaar nu eenmaal van hen werd verwacht. Omdat maar een
van deze twee mannen ook op de andere foto stond, ging Ada er maar vanuit dat
dit de beruchte Breuer was. Ada zag er niet zoveel aan. Het was een man ergens
in de veertig, maar de foto’s waren allemaal al wat ouder. Inmiddels zou Breuer
er waarschijnlijk in werkelijkheid wel wat ouder, dikker en grijzer uit zien.
Dat doen ze altijd, dacht Ada een beetje bitter, terwijl ze aan haar eigen veelal
teleurstellende dating-avonturen terug dacht. Ook als je nog eens goed naar de
foto’s keek, zag je wel dat Breuer een gesloten man was. “Ik vraag me af welk
verleden jij met je meedraagt?” vroeg Ada aan de man op het scherm, maar zoals
te verwachten, hield deze zijn geheimen strak voor zich. Om ze niet kwijt te
raken, sloeg Ada allebei de foto’s op op haar eigen harde schijf. Het was
natuurlijk een volkomen zinloze handeling, maar ze deed het wel en keek nog een
keer intens naar de foto’s. Als iemand het geheim achter deze man wel zou
kunnen ontraadselen, was zij het wel, besloot ze met een ondeugende glimlach.
“Ga jij nog naar die Breuer?” vroeg Ada aan Karremans toen
ze hem tegen kwam in de supermarkt. “Ze deed haar best om de spanning in haar
stem te verbergen en omdat Karremans ondertussen ook nog bezig was om zijn
zoontje dat uit het winkelwagentje wilde klimmen weer terug te duwen, leek dat
ook prima te lukken. “Sorry,” zei Karremans. “Blijf zitten!” Maar dat laatste
was dan weer niet tegen Ada. “Je krijgt er zoveel voor terug,” zei Karremans
ironisch terwijl zijn zoontje op boze toon begon te dreinen. “Ga jij nog naar
die Breuer?” vroeg Ada opnieuw. “Breuer?” vroeg Karremans oprecht verbaasd. “Je
weet wel,” zei Ada, “van de fractievoorzittersvergadering.” “Welnee,” zei
Karremans. “Ik word helemaal ziek van die hypocriete Hendrikse.” Zijn zoontje
begon ondertussen weer hinderlijk op te dringen. “Jammer,” zei Ada, maar het
ontging Karremans opnieuw. “Weet je,” zei hij terwijl hij opnieuw probeerde
zijn zoontje naar het stoeltje van het winkelwagentje te modelleren. “Ik heb
zo’n hekel aan die schijnheilige Hendrikse. Je zou het misschien niet denken,
maar vroeger was die kerel hartstikke rood.” Ada keek hem verbaasd aan. “Qua
haar,” verduidelijkte Karremans met een brede grijns. Ada begreep het. “Nou zou
je voor de aardigheid eens naar de kleur van die jongens van Mathilde Schouten
moeten kijken,” vervolgde Karremans, die er echt eens lekker voor ging staan.
“Wie is dat?” vroeg Ada, die in tegenstelling tot de Karremans niet alle
bewoners in de Polder van naam en van gezicht kende. “Hendrikses, laten me maar
zeggen,… secretaresse.” Karremans grijnsde breed. “Die man van haar; dat is er
een van de Jongh, die timmeren allemaal niet zo hoog. Heeft volgens mij nergens
erg in.” Ada schoot nu ook in de lach. “Daarom heb ik zo’n hekel aan die
kerel,” vervolgde Karremans. “Het gaat mij niet aan wat die kerel doet, maar
dat geldt dan voor die andere kerel ook. Als hoe heet hij ook alweer…”
“Breuer,” vulde Ada aan. “Precies,” zei Karremans, “als dinges
dan zo nodig zo’n kruis of zoiets wil, moet je ook niet zeuren.” Ada zag er
allemaal de logica wel van in, maar ze vond het toch gewoon vervelend dat
Karremans niet mee ging. “Je gaat dus niet?” vroeg ze daarom toch nog maar een
keer voor de zekerheid. “Natuurlijk niet,” probeerde Karremans haar gerust te
stellen. “Ik zei dat alleen maar om Hendrikse te pesten.” Ada deed haar best om
geloofwaardig mee te lachen. Daar zat ze mooi mee, nu moest ze dadelijk in haar
eentje naar die vast vreselijke man..
Thuisgekomen, bedacht Ada dat ze natuurlijk helemaal niet
haar eentje naar die Breuer toe moest gaan. Ze kon natuurlijk moeilijk iemand
mee vragen, maar er was natuurlijk ook geen enkele wet, die haar verplichtte om
wel te gaan. Zelfs Karremans, die toch zo duidelijk had gezegd dat hij zou
gaan, zag het allemaal als niet meer dan een losse opmerking om een politieke
tegenstander een beetje te sarren. Als Ada gewoon niet ging, zou er vast geen
haan naar kraaien. Met die gelukkige gedachte ging Ada koffiezetten en daarna nog even achter haar computer zitten. Volgens
een artikeltje in de Hoekse Bode woonde Breuer trouwens helemaal niet bij dat
zalencomplex, dat hij via de Looze had gekocht, maar in de oude kapitale
boerderij ‘van Hansvelt.’ De journaliste, die volgens Ada wel wat weg had van
een dweperige puber, beschreef uitgebreid de smaakvolle inrichting van de
boerderij. Op die manier komt de krant ook vol, dacht Ada. En het valt ook nog
niet zo op dat Breuer eigenlijk niets over zichzelf verteld. Als ze langs zou
gaan, wat ze natuurlijk niet zou doen, was ze inmiddels eigenlijk best
nieuwsgierig naar die geweldige inrichting ook al leek die dan vooral beschreven
door een verliefde tiener.
De boerderij van Hansvelt was bijna een gemeentelijk
monument geweest, maar vlak voor die aanwijzing plaats had kunnen vinden, had
de huidige bewoner ‘zeer verstrekkende verbouwingen’ laten doorvoeren. Volgens
het rapport van de welstandscommissie was het allemaal, zowel zorgvuldig als
smaakvol gedaan, maar daarna kwam de boerderij niet meer in aanmerking voor de
status van gemeentelijk monument. Het was onduidelijk hoe het mogelijk was
geweest dat de vergunningen voor de verbouwing waren geleverd terwijl de
Gemeente toch ook bezig was met de procedure om de boerderij van Hansvelt aan
te wijzen als monument. Ada las het
rapport bijna in een adem uit. Zoveel kan er gewoon niet misgaan, dacht ze toen
het uit was. Breuer moest ergens in de Gemeente machtige vrienden hebben, of
die in ieder geval hebben gehad. Er waren raadsvragen door Karremans gesteld,
maar het college had de raad, zoals altijd keurig met een kluitje in het riet
gestuurd.
Ada zette haar fiets tegen de boom op de dijk en keek eens
naar de boerderij van Hansvelt. Het was inderdaad een prachtige boerderij, maar
aan de zijkant had de huidige bewoner een grote serre laten bouwen. Door de
struiken die als een beschermende haag rond de boerderij stonden, kon ze helaas
niet naar binnen kijken, maar Ada durfde zichzelf best toe te geven dat ze
nieuwsgierig was. Ze voelde zich aan de andere kant toch wel een beetje een kinderachtige
voyeur. Een tweeëndertigjarige vrouw,
die naar een huis stond te loeren, omdat ze eigenlijk te laf was om gewoon
datgene te doen waar ze als raadslid nu eenmaal voor was gekozen, namelijk
contact te hebben met de burgers van haar gemeente. In plaats daarvan stond ze
hier een beetje te loeren. Ada vermande
zich en rechtte haar rug. “Hallo, ik ben Ada Jongepier, raadslid voor OB en ik
wil u graag een keer spreken,” mompelde ze of ze alvast haar kennismaking wilde
oefenen. Hoe moeilijk kon dat nou eigenlijk zijn? Ze pakte haar fiets en rolde zonder
te trappen de dijk af.
Ada herkende de man die opendeed van de foto’s van
internet. Hij was alleen wel ouder geworden, maar dat grijze haar stond hem
niet slecht. Breuer was waarschijnlijk wat dikker geworden, maar dat kon ook
alleen maar zo lijken, omdat hij nu geen pak, maar een rode polo droeg. “Zegt u
het eens,” zei Breuer tegen haar. Hij keek haar vriendelijk, maar oplettend
aan. Ada stak haar hand uit. “Hallo,” zei ze. “Hallo,” antwoordde Breuer. “Ik
ben Ada Jongepier,” ging ze verder, ‘raadslid voor OB en ik wilde graag eens
met u praten.” Breuer schoot in de lach. “Ik dacht eerst dat u het Ware Woord
kwam verkondigen. Ada kon niet inschatten of haar ware bedoeling Breuer nu mee
of tegen viel. “Nou,” zei Ada, “maak ik zo’n truttige indruk?” Ze deed haar
best om er een grapje van te maken, maar ze voelde zich eigenlijk best echt
beledigd. Wat verbeelde die kerel zich eigenlijk wel? “Nee hoor,” zei Breuer geruststellend. “U
heeft geen idee welke middelen onze lokale kerken inzetten om zieltjes te
winnen. Volgens mij sturen ze juist altijd de mooiste vrouwen.” Ada lachte
gevleid. Ze voelde zich natuurlijk in de maling genomen, ze was niet gek, maar
toch voor alles was ze blij met het compliment dat er bij Breuer zo
geloofwaardig uit kwam. “Wat kan deze eenvoudige burger voor u doen?” vroeg
Breuer aan Ada. “Komt u trouwens binnen?”
Ada keek snel om zich heen. “Als ik had geweten dat ik vandaag zulke
charmante visite zou krijgen, had ik zeker opgeruimd,” zei Breuer. Ada voelde
zich betrapt en keek weer voor zich. Dit was de gruwelijkste slijmbal, die in
jaren had ontmoet en ze haatte slijmballen.
De huiskamer was inderdaad prachtig, maar alleen als je van
een heel strakke inrichting hield. Het geheel maakte een toch een beetje de
indruk van toonkamer van alleen maar heel verantwoorde meubels. Ada vroeg zich
af met hoeveel zorg al deze meubelen bij elkaar waren gezocht en vooral ook door
wie. “Mooi,” zei ze, “erg mooi.” Breuer nam het compliment met een glimlach en
een lichte buiging in ontvangst. “Bauhaus?” vroeg Ada. “Zo’n beetje,” zei
Breuer. “Veel bij elkaar gezocht.” Breuer liet het klinken alsof het allemaal
zo toevallig bij elkaar was gezet, maar Ada wist wel beter. “Met een naam als
Breuer,” zei Ada. “U bent de tweede, die dat zegt,” zei Breuer. “Sorry,” zei
Ada, “ik wist niet dat het al vaker was gezegd.” “Pas twee keer,”antwoordde
Breuer, “en allebei de keren door een mooie vrouw.” Slijmbal, dacht Ada. “Is
het leefbaar?” vroeg Ada. “Ja,” zei Breuer serieus, “maar je moet er geen
kinderen bij hebben.” “Maar wel een kat,” vulde Ada aan. Ze wees naar de grijze
poezenmand, die vreselijk niet-passend tegen de muur aan stond. “Soms moeten we
toch concessies doen aan het leven,” zei Breuer. “Lidl weigert nu eenmaal om
net zo strak en hoekig te zijn als mijn meubelen.”
“Lidl?” vroeg Ada verbaasd. “Mijn kat,” zei Breuer. “Hoe
heette je vorige kat dan?” vroeg Ada. “Albert?”
“Bijna goed,” zei Breuer “Aldi.” Ada besloot dit onderwerp maar snel te laten
rusten. Soms vielen mensen opeens toch weer zo tegen. “Leuk,” zei ze, maar ze
betwijfelde sterk of het geloofwaardig
over kwam.
“Wilt u wat drinken?’ vroeg Breuer, die afgezien van zijn
eigenaardige voorliefde voor vreemde kattennamen, verder met verve de volmaakte
gastheer speelde. “waar kan ik uit kiezen?” vroeg Ada. “Heel veel,” zei Breuer,
“maar ik stel voor om het voorlopig op koffievarianten te houden.” “Cappuccino,” stelde Ada voor. Ze had eerlijk gezegd geen
idee. Breuer keek wat ongelukkig. “Natuurlijk,” zei hij en stond op om naar de
keuken te gaan. “Is er een probleem?” vroeg Ada. “Nee,” zei Breuer, “niet
echt,” terwijl hij toch wat zorgelijk kijkend naar de keuken verdween. Ada stond
op en liep hem achterna. Breuer stond in de keuken zijn koffiezetapparaat te
bestuderen. “Het kan van alles,” zei hij verontschuldigend toen hij Ada de
keuken zag binnen komen, “maar je moet
wel weten hoe het moet.” Het apparaat zag er inderdaad intimiderend uit. “Ik
weet inmiddels wel hoe ik de verschillende koffievarianten zet,” zei Breuer met
een glimlach, “van sommige varianten had ik overigens nog nooit gehoord, maar
goed…” Ada zag dat het inderdaad een indrukwekkend, waarschijnlijk Italiaans, apparaat was. “Wat is dan het probleem?” vroeg
ze. “Volgens de handleiding kan ik met dit apparaat ook melk opkloppen, maar
alleen geen idee hoe.”
“Handig,” zei Ada. Ze schoot in de lach. “Niet echt,” gaf
Breuer toe. “Waarom heb je het dan gekocht?”vroeg Ada gevat terwijl ze
eigenlijk verbaasd was over haar eigen
vrijmoedigheid. “Tja,” zei Breuer, “Ik ben net een kind. Ik heb dat eigenlijk
met niets, maar als het gaat om koffiezetapparaten wil ik altijd de nieuwste.”
“Ik heb thuis een percolator,” zei Ada. “Gelijk heb je,”
zei Breuer. “Lekkere koffie en niet altijd gezeur met schoonmaken.” Dit werd natuurlijk helemaal niets. “Weet je
wat,” zei Ada, “geef mij maar gewoon espresso.” “Je bent een schat,” zei Breuer
opgelucht. “Dat kan ik wel.” Hij lachte er ontwapenend bij. Ada begreep wel wat
de Looze bedoelde. Die man was inderdaad gevaarlijk; charmant, maar vooral
gevaarlijk. “Leuke keuken,” zei Ada, die het gesprek een andere wending wilde
geven. “Dank je,” zei Breuer, “ik kook graag.”
“Je hebt er in ieder geval de ruimte voor,” stelde Ada
droog vast. Breuer was er inmiddels wel in geslaagd om twee espresso’s te
zetten wat gezien het aantal knopjes dat hij daarvoor had moeten indrukken en
het aantal schuifjes dat hij daarvoor had moeten sluiten, toch ook nog wel een hele
prestatie was. Omdat Breuer aan de tafel in de keuken ging zitten, ging Ada
daar maar bij zetten. Het gaf het samenzijn iets vertrouwds en Ada merkte dat
ze zich inmiddels helemaal op haar gemak voelde met deze man met zijn ongewone en
ongemakkelijke reputatie.
“Nou,” zei Breuer. “Ik weet inmiddels dat u raadslid bent.
U bent trouwens een stuk mooier in het echt dan uw foto in de gemeentegids doet
vermoeden.” Ada glimlachte om het doorzichtige compliment, maar was vooral
verbaasd over de vriendelijke en volstrekt natuurlijke manier waarop Breuer dit
soort dingen zei. “Daarnaast weet u inmiddels dat ik onhandig ben als het gaat
om koffiezetten en dat ik een woonkeuken heb.” Ada luisterde geamuseerd waar
dit gesprek verder naar toe zou gaan. “Maar,” zei Breuer, ”daar wilt u vast uw
kostbare tijd niet aan verspillen. Wat kan ik voor u doen?” Ada voelde zich
figuurlijk weer met beide benen op de grond staan. Tot nu toe had ze de
vriendelijke en soms aandoenlijke stroom van aandacht over zich heen laten
komen, maar nu was het toch weer haar beurt. Zij had bij Breuer aangeklopt en
hij niet bij haar. “Ikke,” begon Ada, die normaal toch altijd prima uit haar
woorden kon komen. “Ik, of laat ik toch maar even anders beginnen. Er is een
rapport besproken in de commissie van fractievoorzitters in de gemeenteraad.”
Breuer knikte begripvol alsof hij een kind uitnodigde om zijn spreekbeurt toch
maar vooral af te maken en niet tussentijds te gaan stotteren. “In dat rapport
wordt gesuggereerd dat uw zalencentrum feitelijk een bordeel zou zijn.”
”Zo,” zei Breuer. “Spannend.” Hij leek niet onder de indruk. “Misschien is
parenclub wel een beter woord,” ging Ada verder, die nu weer in de dagelijkse
routine van voordrachten voor haar werk zat. “Nou had ik ook sterk de indruk,
dat er bij sommige andere fractievoorzitters ook nog wel wat eigen gevoelens
speelden en daarom dacht ik: kom, ik ga eens langs. Dan kan ik mijn eigen
oordeel vellen.” Ada was helemaal blij,
dat ze haar voordrachtje toch nog zo professioneel had beëindigd. “Heel goed,” zei
Breuer, “dat siert u. Ik kan u wel een rondleiding geven. Dan ziet u gelijk dat
er niet veel aan de hand is. Maar, wilt u nog koffie? Zolang het espresso is, zet ik die
probleemloos voor u.” Ada schoot in de lach. “Graag,” zei ze.
Ada kwam er achter dat Breuer al een paar jaar in de Polder
woonde. “En meestal met veel plezier,” voegde hij er aan toe. “U zat hiervoor
in de automatisering van magazijnen?”
vroeg Ada. “Zeg maar ‘jij’ hoor,” zei Breuer, die ook zelf maar gelijk
overging op tutoyeren. “Jij hebt je huiswerk goed gedaan.” “Dat is mijn werk,”
zei Ada toch wel een beetje trots. “Ik ben het hoofd van het secretariaat van
een stichting, die zich bezig houdt met de opvang van daklozen. Vooral voor de
fondswerving is het zaak om altijd goed de achtergronden te weten van de
personen, die wij benaderen.” Breuer knikte. “Google is your friend,” zei hij.
“Precies,” vulde Ada aan. “Dat zeg ik ook altijd. Je hebt geen idee wat je
allemaal gewoon van internet kan halen.” Ze zei het met een zekere trots. “En
verwacht u nou van mij ook een donatie?” vroeg Breuer enigszins ironisch. “Nee
hoor,” zei Ada, die te veel door de wol was geverfd om hier in te trappen, “van
jou als laatste.” Breuer keek gekwetst. “Het zou toch vreemd zijn als een
raadslid een donatie aan nam van iemand waar ze ook als raadslid bij betrokken
is.”
“Ik plaagde je maar,” zei Breuer, maar Ada had sterk het
gevoel dat hij loog. En ach, het was hem ook niet kwalijk te nemen. Zij was
zelf ook nog regelmatig verbaasd over de politieke verhoudingen in de Polder. “Werkt
dat trouwens?” vroeg Breuer blijkbaar oprecht in het onderwerp
geïnteresseerd. “Nou en of,” zei Ada. “Ik
werkte vroeger bij een bouwbedrijf; daar was dat helemaal geperfectioneerd. Als
je iemand als relatiegeschenk iets geeft dat aansluit bij zijn eigen
interesses.” Breuer knikte dat hij het begreep. “Wat kan je zo over mij
vertellen?” vroeg Breuer. “Dat je ijdel bent?” zei Ada. “Klopt,” zei Breuer
eerlijk. “Vreselijk ijdel,” voegde hij er aan toe. “Verder schijn je je bedrijf
nogal goed te hebben verkocht,” vervolgde Ada. “Met de kennis van nu vind ik
dat ik er meer uit had kunnen halen, maar ik mag inderdaad niet mopperen,” zei
Breuer. “In de gemeenteraad zitten ze met je in hun maag,” ging Ada verder.
“Niet zo gek,” zei Breuer. “Een Pool was hier in de Polder een feestzaal voor
Polen met de voor Polen ongetwijfeld fraaie naam Karinka’s Place, begonnen.”
“Hier?” vroeg Ada verbaasd. “Precies,” zei Breuer. “Het
liep natuurlijk ook voor geen meter. Ik heb die zaal gekocht en ben er een spiritueel
centrum in begonnen.” “Over de definitie van ‘spiritueel’ gaat het volgens mij nou
net,” zei Ada droog. Breuer schoot in de lach. “Ja,” zei hij, “dat denk ik ook.
Uiteindelijk wordt het een puur juridische kwestie, maar zoals alles in de
Polder heeft het wel een politieke achtergrond.”
Breuer bewees niet alleen een charmante, maar wat onhandige
gastheer te zijn, maar ook een prettige verteller. Toen hij in de polder was
komen wonen, waren de verhoudingen nog heel anders. Hij had ook de vorige
burgemeester nog gekend. “Daar heb ik wel verhalen over gehoord,” zei Ada. “Erge
verhalen?” vroeg Breuer. Ada knikte. “Nooit erg genoeg,” zei Breuer
gedecideerd. “Ik heb nog nooit zo’n bitch mee gemaakt.”
“Nou,” zei Ada, “volgens de Looze en Karremans zijn die
verhalen toch wel een beetje aangedikt.” Beide mannen hadden Ada uitvoerig
verteld dat het allemaal best erg was, maar toch ook weer niet zo erg als
iedereen geloofde. “Natuurlijk,” zei Breuer, “zij zaten toen al in de raad en
hebben het allemaal laten gebeuren. Maar geloof me; het was een monster.”
“Heeft ze jou dan ook het leven onmogelijk gemaakt?” vroeg
Ada. Breuer schoot in de lach. “Welnee,” zei hij. “Het bizarre is dat wij het
juist heel erg goed konden vinden. Vergeet niet, ik was geen ambtenaar en ze
kon mij redelijk moeilijk echt iets maken. Ik heb een goede advocaat en
toentertijd ook nog een prima ingang bij de Hoekse Bode. Dus ik had niet veel
te vrezen, maar als het anders was, kon ze je leven tot een hel maken.” Dat had
Ada dan wel weer vaker gehoord. Naast haar exorbitante declaratiegedrag had ze
ook nog de gemeentesecretaris weggepest. “Verder denk ik dat ze heel graag wel
een keer gebruik had gemaakt van mijn faciliteiten,” zei Breuer met een lijzige
glimlach. “Maar was zij hier dan van op de hoogte?” vroeg Ada verbaasd.
“Natuurlijk,” zei Breuer. “Waarom denk je dat ik een mogelijke rechtszaak met
zoveel vertrouwen tegemoet zie. Alleen officieel heb ik nog steeds niets
gehoord van de Gemeente.” ”Maar je geeft zelf toe dat het een onaangename bitch
was,” wierp Ada tegen. “Ongetwijfeld,” zei Breuer terwijl hij weer zo
onaangenaam en lijzig lachte. “Maar het feit dat het een onaangename bitch was,
betekende nog niet dat ze geen burgemeester was. En de burgemeester,
onaangenaam of niet, was keurig op de hoogte.” Ada betrapte zich er op dat ze
nu wel degelijk een hekel had aan deze berekenende kille man. De bijna verlegen
onhandige gastheer was verdwenen en de kille rekenaar, die hij ongetwijfeld in
zijn werk ook was geweest, voerde helemaal de boventoon. “Maar goed,” zei
Breuer, nu weer helemaal zijn charmante zelf, “ik zal het er mee moeten doen.
Trouwens die vreselijke wethouder, die gelijk met haar is opgestapt…”
“Kellermeister,” vulde Ada behulpzaam aan. “Die was ook
overal van op de hoogte en liep altijd als haar slaafje achter haar aan.”
Breuer nam Kellermeister blijkbaar minder serieus, want hij was tijdens deze
laatste zin geen moment uit zijn rol van charmante gastheer gevallen. “Letterlijk?”
vroeg Ada, die vastbesloten was om vandaag nergens meer van op te kijken. “Het
zou mij niets verbazen,” zei Breuer met een schamper lachje. “Later kwam die
sukkel nog naar mij toe met de vraag of ik min of meer zou kunnen getuigen bij
de commissie van de gemeenteraad om te vertellen dat hij het altijd zo goed had
bedoeld.” “Wat heb je gedaan?” vroeg Ada. “Ik ben heel trouw ten opzichte van
mijn vrienden,” zei Breuer. “Je hebt dus wel getuigd?” vroeg Ada. “Natuurlijk
niet,” zei Breuer. “Kellermeister was niet mijn vriend.”
“Flauw,” zei Ada. Breuer haalde zijn schouders op.
“Misschien heb je wel gelijk, maar ach: gun een oude man zijn pleziertjes.”
“Als we nu even alle roddels opzij zetten,” zei Ada. “Het komt er op neer dat
jij zeker weet dat de vorige burgemeester overal van op de hoogte was.” “Sterker
nog,” zei Breuer, “dat kan ik bewijzen ook.”
“Maar,” zei Ada, “de Gemeente weet dat niet.” “Precies,” zei Breuer.
“Waarom vertel je het dan wel aan mij?” zei Ada. “Het is helemaal geen geheim,”
zei Breuer, “maar de gemeente heeft mij hierover nog nooit officieel
benaderd. Ik reageer pas officieel, als
de Gemeente een officiële brief stuurt.” ”Maar de raad weet het ook niet,” zei
Ada. Breuer haalde zijn schouders op. “Er is maar een raadslid, dat de moeite
heeft genomen om bij mij langs te komen.” Hij wees naar Ada. “En dat raadslid
heb ik alles keurig verteld.” Ada schoot in de lach. Soms kon het leven zo
simpel zijn. “En de burgemeester?” vroeg Ada. “Ik denk echt dat hij het niet
weet. Hij heeft volgens mij geen idee wat zijn voorgangster nog zo meer voor
schade heeft aangericht.” “Mag ik het
hem zeggen?” zei Ada. “Natuurlijk,” zei Breuer. Hij zal dan op zijn
gebruikelijke Dickerdack-manier tegen je zeggen: “Meisje, dat weet ik toch al lang.” Ada moest
toegeven dat Breuer de burgemeester verdienstelijk na kon doen. “Maar,”
vervolgde Breuer nu weer serieus. “Het is best een slimme vent en hij zal je er
dankbaar voor zijn.”
“Wat gebeurt daarna?” vroeg Ada. “Dan komt hij naar mij toe
om de zaak als heren onder elkaar uit te praten en probeert hij mij gelijk uit
te horen welke mails ik van zijn illustere voorgangster in bezit heb.” Ada knikte maar weer een keertje. Het klonk
allemaal wel erg logisch. “Een slangenkuil,” zei ze meer tegen zichzelf dan
tegen Breuer. “Welnee,” zei deze. “Het is hier absoluut niet erger dan ergens
anders en als je naar de rest van de wereld kijkt, hebben we al helemaal geen
klagen.” Hoe meer Ada er over nadacht, hoe meer Breuer haar tegen viel. In
eerste instantie had ze een soort wijze man verwacht, waarom wist ze zelf
eigenlijk ook niet, die op een bepaalde manier boven de partijen in de Polder
stond, maar in plaats daar van, was Breuer net zo’n berekenende cynicus als
alle anderen. Ze knikte nog maar een keer beleefd, maar Breuer zag aan haar
gezicht blijkbaar dat ze haar interesse volledig had verloren. “Laten we het
volgende afspreken,” zei hij op een nu meer zakelijke toon, “als je de plek des
onheils nog wil zien, laat je het me weten.” “Natuurlijk,” zei Ada, die
eigenlijk alleen nog maar weg wilde. Breuer stond op en pakte gelijk Lidl op,
die net was binnengekomen. Het dier liet zich de strelingen plichtmatig over
zich heen komen. “We zien elkaar nog,” zei Ada. “Vast wel,” zei Breuer.
Buitengekomen haalde Ada diep adem. De frisse lucht in de Polder deed haar soms
echt goed.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten