vrijdag 23 januari 2015

Ada II (44.000 Woorden III)

Ada was altijd al gewend haar huiswerk goed te doen en voor dat zij echt bij die Breuer op bezoek zou gaan, wilde ze eerst weleens weten wat voor vlees ze in de kuip had. “Google is your friend,” zei ze tegen zichzelf voor ze de computer opstartte. In eerste instantie viel het allemaal erg tegen. Hij was een keer geïnterviewd door het lokale advertentieblaadje de Hoekse Bode, maar het viel Ada op dat Breuer vooral heel erg goed was in het geven van nietszeggende antwoorden. Jij laat niet graag echt iets over je los, dacht Ada. Breuer was daarnaast niet actief op de sociale media en de enige twee foto’s die ze buiten de Hoekse Bode vond, waren van een congres waar Breuer een toespraak had gehouden over het automatiseren van magazijnen. Boeiend, dacht Ada enigszins ironisch. Verder waren er een paar websites over Boeddhisme waar hij als een van de gasten of organisatoren werd genoemd.  Die waren wel duidelijk van latere datum dan zijn toespraken over automatisering. Blijkbaar had de interesse van Breuer zich in latere jaren verlegd. Het mooiste verhaal kwam, zoals altijd, van de meest onbetrouwbare bron. Volgens een vage website die in beurstips deed en vette roddels en het liefst in een combinatie van beide was het bedrijf waarvan Breuer nog steeds voor een deel eigenaar was na een grote deal in Duitsland ongeveer twee keer zoveel waard geworden. Op de website werd Breuer vooral afgeschilderd als een loser, maar Ada had toch het idee dat hij zijn schaapjes wel redelijk op het droge had. “Ik wou dat ik zo’n loser was,” zei Ada tegen zichzelf en ze keek over haar laptop nog eens zorgelijk naar de stapel rekeningen, die daar stil, maar ook erg onbetaald op tafel lagen.

Op de ene foto’s waarop Breuer zou moeten staan, stonden meerdere mannen in een pak met elkaar blijkbaar over iets belangrijks met elkaar te praten. Op de andere foto poseerden twee mannen plichtmatig voor de camera, omdat dat zichtbaar nu eenmaal van hen werd verwacht. Omdat maar een van deze twee mannen ook op de andere foto stond, ging Ada er maar vanuit dat dit de beruchte Breuer was. Ada zag er niet zoveel aan. Het was een man ergens in de veertig, maar de foto’s waren allemaal al wat ouder. Inmiddels zou Breuer er waarschijnlijk in werkelijkheid wel wat ouder, dikker en grijzer uit zien. Dat doen ze altijd, dacht Ada een beetje bitter, terwijl ze aan haar eigen veelal teleurstellende dating-avonturen terug dacht. Ook als je nog eens goed naar de foto’s keek, zag je wel dat Breuer een gesloten man was. “Ik vraag me af welk verleden jij met je meedraagt?” vroeg Ada aan de man op het scherm, maar zoals te verwachten, hield deze zijn geheimen strak voor zich. Om ze niet kwijt te raken, sloeg Ada allebei de foto’s op op haar eigen harde schijf. Het was natuurlijk een volkomen zinloze handeling, maar ze deed het wel en keek nog een keer intens naar de foto’s. Als iemand het geheim achter deze man wel zou kunnen ontraadselen, was zij het wel, besloot ze met een ondeugende glimlach.

“Ga jij nog naar die Breuer?” vroeg Ada aan Karremans toen ze hem tegen kwam in de supermarkt. “Ze deed haar best om de spanning in haar stem te verbergen en omdat Karremans ondertussen ook nog bezig was om zijn zoontje dat uit het winkelwagentje wilde klimmen weer terug te duwen, leek dat ook prima te lukken. “Sorry,” zei Karremans. “Blijf zitten!” Maar dat laatste was dan weer niet tegen Ada. “Je krijgt er zoveel voor terug,” zei Karremans ironisch terwijl zijn zoontje op boze toon begon te dreinen. “Ga jij nog naar die Breuer?” vroeg Ada opnieuw. “Breuer?” vroeg Karremans oprecht verbaasd. “Je weet wel,” zei Ada, “van de fractievoorzittersvergadering.” “Welnee,” zei Karremans. “Ik word helemaal ziek van die hypocriete Hendrikse.” Zijn zoontje begon ondertussen weer hinderlijk op te dringen. “Jammer,” zei Ada, maar het ontging Karremans opnieuw. “Weet je,” zei hij terwijl hij opnieuw probeerde zijn zoontje naar het stoeltje van het winkelwagentje te modelleren. “Ik heb zo’n hekel aan die schijnheilige Hendrikse. Je zou het misschien niet denken, maar vroeger was die kerel hartstikke rood.” Ada keek hem verbaasd aan. “Qua haar,” verduidelijkte Karremans met een brede grijns. Ada begreep het. “Nou zou je voor de aardigheid eens naar de kleur van die jongens van Mathilde Schouten moeten kijken,” vervolgde Karremans, die er echt eens lekker voor ging staan. “Wie is dat?” vroeg Ada, die in tegenstelling tot de Karremans niet alle bewoners in de Polder van naam en van gezicht kende. “Hendrikses, laten me maar zeggen,… secretaresse.” Karremans grijnsde breed. “Die man van haar; dat is er een van de Jongh, die timmeren allemaal niet zo hoog. Heeft volgens mij nergens erg in.” Ada schoot nu ook in de lach. “Daarom heb ik zo’n hekel aan die kerel,” vervolgde Karremans. “Het gaat mij niet aan wat die kerel doet, maar dat geldt dan voor die andere kerel ook. Als hoe heet hij ook alweer…”

“Breuer,” vulde Ada aan. “Precies,” zei Karremans, “als dinges dan zo nodig zo’n kruis of zoiets wil, moet je ook niet zeuren.” Ada zag er allemaal de logica wel van in, maar ze vond het toch gewoon vervelend dat Karremans niet mee ging. “Je gaat dus niet?” vroeg ze daarom toch nog maar een keer voor de zekerheid. “Natuurlijk niet,” probeerde Karremans haar gerust te stellen. “Ik zei dat alleen maar om Hendrikse te pesten.” Ada deed haar best om geloofwaardig mee te lachen. Daar zat ze mooi mee, nu moest ze dadelijk in haar eentje naar die vast vreselijke man..

Thuisgekomen, bedacht Ada dat ze natuurlijk helemaal niet haar eentje naar die Breuer toe moest gaan. Ze kon natuurlijk moeilijk iemand mee vragen, maar er was natuurlijk ook geen enkele wet, die haar verplichtte om wel te gaan. Zelfs Karremans, die toch zo duidelijk had gezegd dat hij zou gaan, zag het allemaal als niet meer dan een losse opmerking om een politieke tegenstander een beetje te sarren. Als Ada gewoon niet ging, zou er vast geen haan naar kraaien. Met die gelukkige gedachte ging Ada koffiezetten en daarna  nog even achter haar computer zitten. Volgens een artikeltje in de Hoekse Bode woonde Breuer trouwens helemaal niet bij dat zalencomplex, dat hij via de Looze had gekocht, maar in de oude kapitale boerderij ‘van Hansvelt.’ De journaliste, die volgens Ada wel wat weg had van een dweperige puber, beschreef uitgebreid de smaakvolle inrichting van de boerderij. Op die manier komt de krant ook vol, dacht Ada. En het valt ook nog niet zo op dat Breuer eigenlijk niets over zichzelf verteld. Als ze langs zou gaan, wat ze natuurlijk niet zou doen, was ze inmiddels eigenlijk best nieuwsgierig naar die geweldige inrichting ook al leek die dan vooral beschreven door een verliefde tiener.

De boerderij van Hansvelt was bijna een gemeentelijk monument geweest, maar vlak voor die aanwijzing plaats had kunnen vinden, had de huidige bewoner ‘zeer verstrekkende verbouwingen’ laten doorvoeren. Volgens het rapport van de welstandscommissie was het allemaal, zowel zorgvuldig als smaakvol gedaan, maar daarna kwam de boerderij niet meer in aanmerking voor de status van gemeentelijk monument. Het was onduidelijk hoe het mogelijk was geweest dat de vergunningen voor de verbouwing waren geleverd terwijl de Gemeente toch ook bezig was met de procedure om de boerderij van Hansvelt aan te wijzen als monument.  Ada las het rapport bijna in een adem uit. Zoveel kan er gewoon niet misgaan, dacht ze toen het uit was. Breuer moest ergens in de Gemeente machtige vrienden hebben, of die in ieder geval hebben gehad. Er waren raadsvragen door Karremans gesteld, maar het college had de raad, zoals altijd keurig met een kluitje in het riet gestuurd.

Ada zette haar fiets tegen de boom op de dijk en keek eens naar de boerderij van Hansvelt. Het was inderdaad een prachtige boerderij, maar aan de zijkant had de huidige bewoner een grote serre laten bouwen. Door de struiken die als een beschermende haag rond de boerderij stonden, kon ze helaas niet naar binnen kijken, maar Ada durfde zichzelf best toe te geven dat ze nieuwsgierig was. Ze voelde zich aan de andere kant toch wel een beetje een kinderachtige voyeur.  Een tweeëndertigjarige vrouw, die naar een huis stond te loeren, omdat ze eigenlijk te laf was om gewoon datgene te doen waar ze als raadslid nu eenmaal voor was gekozen, namelijk contact te hebben met de burgers van haar gemeente. In plaats daarvan stond ze hier een beetje te loeren.  Ada vermande zich en rechtte haar rug. “Hallo, ik ben Ada Jongepier, raadslid voor OB en ik wil u graag een keer spreken,” mompelde ze of ze alvast haar kennismaking wilde oefenen. Hoe moeilijk kon dat nou eigenlijk zijn? Ze pakte haar fiets en rolde zonder te trappen de dijk af.

Ada herkende de man die opendeed van de foto’s van internet. Hij was alleen wel ouder geworden, maar dat grijze haar stond hem niet slecht. Breuer was waarschijnlijk wat dikker geworden, maar dat kon ook alleen maar zo lijken, omdat hij nu geen pak, maar een rode polo droeg. “Zegt u het eens,” zei Breuer tegen haar. Hij keek haar vriendelijk, maar oplettend aan. Ada stak haar hand uit. “Hallo,” zei ze. “Hallo,” antwoordde Breuer. “Ik ben Ada Jongepier,” ging ze verder, ‘raadslid voor OB en ik wilde graag eens met u praten.” Breuer schoot in de lach. “Ik dacht eerst dat u het Ware Woord kwam verkondigen. Ada kon niet inschatten of haar ware bedoeling Breuer nu mee of tegen viel. “Nou,” zei Ada, “maak ik zo’n truttige indruk?” Ze deed haar best om er een grapje van te maken, maar ze voelde zich eigenlijk best echt beledigd. Wat verbeelde die kerel zich eigenlijk wel?  “Nee hoor,” zei Breuer geruststellend. “U heeft geen idee welke middelen onze lokale kerken inzetten om zieltjes te winnen. Volgens mij sturen ze juist altijd de mooiste vrouwen.” Ada lachte gevleid. Ze voelde zich natuurlijk in de maling genomen, ze was niet gek, maar toch voor alles was ze blij met het compliment dat er bij Breuer zo geloofwaardig uit kwam. “Wat kan deze eenvoudige burger voor u doen?” vroeg Breuer aan Ada. “Komt u trouwens binnen?”  Ada keek snel om zich heen. “Als ik had geweten dat ik vandaag zulke charmante visite zou krijgen, had ik zeker opgeruimd,” zei Breuer. Ada voelde zich betrapt en keek weer voor zich. Dit was de gruwelijkste slijmbal, die in jaren had ontmoet en ze haatte slijmballen.

De huiskamer was inderdaad prachtig, maar alleen als je van een heel strakke inrichting hield. Het geheel maakte een toch een beetje de indruk van toonkamer van alleen maar heel verantwoorde meubels. Ada vroeg zich af met hoeveel zorg al deze meubelen bij elkaar waren gezocht en vooral ook door wie. “Mooi,” zei ze, “erg mooi.” Breuer nam het compliment met een glimlach en een lichte buiging in ontvangst. “Bauhaus?” vroeg Ada. “Zo’n beetje,” zei Breuer. “Veel bij elkaar gezocht.” Breuer liet het klinken alsof het allemaal zo toevallig bij elkaar was gezet, maar Ada wist wel beter. “Met een naam als Breuer,” zei Ada. “U bent de tweede, die dat zegt,” zei Breuer. “Sorry,” zei Ada, “ik wist niet dat het al vaker was gezegd.” “Pas twee keer,”antwoordde Breuer, “en allebei de keren door een mooie vrouw.” Slijmbal, dacht Ada. “Is het leefbaar?” vroeg Ada. “Ja,” zei Breuer serieus, “maar je moet er geen kinderen bij hebben.” “Maar wel een kat,” vulde Ada aan. Ze wees naar de grijze poezenmand, die vreselijk niet-passend tegen de muur aan stond. “Soms moeten we toch concessies doen aan het leven,” zei Breuer. “Lidl weigert nu eenmaal om net zo strak en hoekig te zijn als mijn meubelen.”

“Lidl?” vroeg Ada verbaasd. “Mijn kat,” zei Breuer. “Hoe heette je vorige kat dan?” vroeg Ada. “Albert?”

“Bijna goed,” zei Breuer “Aldi.”  Ada besloot dit onderwerp maar snel te laten rusten. Soms vielen mensen opeens toch weer zo tegen. “Leuk,” zei ze, maar ze betwijfelde sterk  of het geloofwaardig over kwam.

“Wilt u wat drinken?’ vroeg Breuer, die afgezien van zijn eigenaardige voorliefde voor vreemde kattennamen, verder met verve de volmaakte gastheer speelde. “waar kan ik uit kiezen?” vroeg Ada. “Heel veel,” zei Breuer, “maar ik stel voor om het voorlopig op koffievarianten te houden.” “Cappuccino,”  stelde Ada voor. Ze had eerlijk gezegd geen idee. Breuer keek wat ongelukkig. “Natuurlijk,” zei hij en stond op om naar de keuken te gaan. “Is er een probleem?” vroeg Ada. “Nee,” zei Breuer, “niet echt,” terwijl hij toch wat zorgelijk kijkend naar de keuken verdween. Ada stond op en liep hem achterna. Breuer stond in de keuken zijn koffiezetapparaat te bestuderen. “Het kan van alles,” zei hij verontschuldigend toen hij Ada de keuken zag binnen  komen, “maar je moet wel weten hoe het moet.” Het apparaat zag er inderdaad intimiderend uit. “Ik weet inmiddels wel hoe ik de verschillende koffievarianten zet,” zei Breuer met een glimlach, “van sommige varianten had ik overigens nog nooit gehoord, maar goed…” Ada zag dat het inderdaad een indrukwekkend, waarschijnlijk Italiaans,  apparaat was. “Wat is dan het probleem?” vroeg ze. “Volgens de handleiding kan ik met dit apparaat ook melk opkloppen, maar alleen geen idee hoe.”

“Handig,” zei Ada. Ze schoot in de lach. “Niet echt,” gaf Breuer toe. “Waarom heb je het dan gekocht?”vroeg Ada gevat terwijl ze eigenlijk verbaasd was over  haar eigen vrijmoedigheid. “Tja,” zei Breuer, “Ik ben net een kind. Ik heb dat eigenlijk met niets, maar als het gaat om koffiezetapparaten wil ik altijd de nieuwste.”

“Ik heb thuis een percolator,” zei Ada. “Gelijk heb je,” zei Breuer. “Lekkere koffie en niet altijd gezeur met schoonmaken.”  Dit werd natuurlijk helemaal niets. “Weet je wat,” zei Ada, “geef mij maar gewoon espresso.” “Je bent een schat,” zei Breuer opgelucht. “Dat kan ik wel.” Hij lachte er ontwapenend bij. Ada begreep wel wat de Looze bedoelde. Die man was inderdaad gevaarlijk; charmant, maar vooral gevaarlijk. “Leuke keuken,” zei Ada, die het gesprek een andere wending wilde geven. “Dank je,” zei Breuer, “ik kook graag.”

“Je hebt er in ieder geval de ruimte voor,” stelde Ada droog vast. Breuer was er inmiddels wel in geslaagd om twee espresso’s te zetten wat gezien het aantal knopjes dat hij daarvoor had moeten indrukken en het aantal schuifjes dat hij daarvoor had moeten sluiten, toch ook nog wel een hele prestatie was. Omdat Breuer aan de tafel in de keuken ging zitten, ging Ada daar maar bij zetten. Het gaf het samenzijn iets vertrouwds en Ada merkte dat ze zich inmiddels helemaal op haar gemak voelde met deze man met zijn ongewone en ongemakkelijke reputatie.

“Nou,” zei Breuer. “Ik weet inmiddels dat u raadslid bent. U bent trouwens een stuk mooier in het echt dan uw foto in de gemeentegids doet vermoeden.” Ada glimlachte om het doorzichtige compliment, maar was vooral verbaasd over de vriendelijke en volstrekt natuurlijke manier waarop Breuer dit soort dingen zei. “Daarnaast weet u inmiddels dat ik onhandig ben als het gaat om koffiezetten en dat ik een woonkeuken heb.” Ada luisterde geamuseerd waar dit gesprek verder naar toe zou gaan. “Maar,” zei Breuer, ”daar wilt u vast uw kostbare tijd niet aan verspillen. Wat kan ik voor u doen?” Ada voelde zich figuurlijk weer met beide benen op de grond staan. Tot nu toe had ze de vriendelijke en soms aandoenlijke stroom van aandacht over zich heen laten komen, maar nu was het toch weer haar beurt. Zij had bij Breuer aangeklopt en hij niet bij haar. “Ikke,” begon Ada, die normaal toch altijd prima uit haar woorden kon komen. “Ik, of laat ik toch maar even anders beginnen. Er is een rapport besproken in de commissie van fractievoorzitters in de gemeenteraad.” Breuer knikte begripvol alsof hij een kind uitnodigde om zijn spreekbeurt toch maar vooral af te maken en niet tussentijds te gaan stotteren. “In dat rapport wordt gesuggereerd dat uw zalencentrum feitelijk een bordeel zou zijn.”

”Zo,” zei Breuer. “Spannend.”  Hij leek niet onder de indruk. “Misschien is parenclub wel een beter woord,” ging Ada verder, die nu weer in de dagelijkse routine van voordrachten voor haar werk zat. “Nou had ik ook sterk de indruk, dat er bij sommige andere fractievoorzitters ook nog wel wat eigen gevoelens speelden en daarom dacht ik: kom, ik ga eens langs. Dan kan ik mijn eigen oordeel vellen.”  Ada was helemaal blij, dat ze haar voordrachtje toch nog zo professioneel had beëindigd. “Heel goed,” zei Breuer, “dat siert u. Ik kan u wel een rondleiding geven. Dan ziet u gelijk dat er niet veel aan de hand is. Maar, wilt u nog koffie?  Zolang het espresso is, zet ik die probleemloos voor u.” Ada schoot in de lach. “Graag,” zei ze.

Ada kwam er achter dat Breuer al een paar jaar in de Polder woonde. “En meestal met veel plezier,” voegde hij er aan toe. “U zat hiervoor in de automatisering van magazijnen?”  vroeg Ada. “Zeg maar ‘jij’ hoor,” zei Breuer, die ook zelf maar gelijk overging op tutoyeren. “Jij hebt je huiswerk goed gedaan.” “Dat is mijn werk,” zei Ada toch wel een beetje trots. “Ik ben het hoofd van het secretariaat van een stichting, die zich bezig houdt met de opvang van daklozen. Vooral voor de fondswerving is het zaak om altijd goed de achtergronden te weten van de personen, die wij benaderen.” Breuer knikte. “Google is your friend,” zei hij. “Precies,” vulde Ada aan. “Dat zeg ik ook altijd. Je hebt geen idee wat je allemaal gewoon van internet kan halen.” Ze zei het met een zekere trots. “En verwacht u nou van mij ook een donatie?” vroeg Breuer enigszins ironisch. “Nee hoor,” zei Ada, die te veel door de wol was geverfd om hier in te trappen, “van jou als laatste.” Breuer keek gekwetst. “Het zou toch vreemd zijn als een raadslid een donatie aan nam van iemand waar ze ook als raadslid bij betrokken is.”

“Ik plaagde je maar,” zei Breuer, maar Ada had sterk het gevoel dat hij loog. En ach, het was hem ook niet kwalijk te nemen. Zij was zelf ook nog regelmatig verbaasd over de politieke verhoudingen in de Polder. “Werkt dat trouwens?” vroeg Breuer blijkbaar oprecht in het onderwerp geïnteresseerd.  “Nou en of,” zei Ada. “Ik werkte vroeger bij een bouwbedrijf; daar was dat helemaal geperfectioneerd. Als je iemand als relatiegeschenk iets geeft dat aansluit bij zijn eigen interesses.” Breuer knikte dat hij het begreep. “Wat kan je zo over mij vertellen?” vroeg Breuer. “Dat je ijdel bent?” zei Ada. “Klopt,” zei Breuer eerlijk. “Vreselijk ijdel,” voegde hij er aan toe. “Verder schijn je je bedrijf nogal goed te hebben verkocht,” vervolgde Ada. “Met de kennis van nu vind ik dat ik er meer uit had kunnen halen, maar ik mag inderdaad niet mopperen,” zei Breuer. “In de gemeenteraad zitten ze met je in hun maag,” ging Ada verder. “Niet zo gek,” zei Breuer. “Een Pool was hier in de Polder een feestzaal voor Polen met de voor Polen ongetwijfeld fraaie naam Karinka’s Place, begonnen.”

“Hier?” vroeg Ada verbaasd. “Precies,” zei Breuer. “Het liep natuurlijk ook voor geen meter. Ik heb die zaal gekocht en ben er een spiritueel centrum in begonnen.” “Over de definitie van ‘spiritueel’ gaat het volgens mij nou net,” zei Ada droog. Breuer schoot in de lach. “Ja,” zei hij, “dat denk ik ook. Uiteindelijk wordt het een puur juridische kwestie, maar zoals alles in de Polder heeft het wel een politieke achtergrond.”

Breuer bewees niet alleen een charmante, maar wat onhandige gastheer te zijn, maar ook een prettige verteller. Toen hij in de polder was komen wonen, waren de verhoudingen nog heel anders. Hij had ook de vorige burgemeester nog gekend. “Daar heb ik wel verhalen over gehoord,” zei Ada. “Erge verhalen?” vroeg Breuer. Ada knikte. “Nooit erg genoeg,” zei Breuer gedecideerd. “Ik heb nog nooit zo’n bitch mee gemaakt.”

“Nou,” zei Ada, “volgens de Looze en Karremans zijn die verhalen toch wel een beetje aangedikt.” Beide mannen hadden Ada uitvoerig verteld dat het allemaal best erg was, maar toch ook weer niet zo erg als iedereen geloofde. “Natuurlijk,” zei Breuer, “zij zaten toen al in de raad en hebben het allemaal laten gebeuren. Maar geloof me; het was een monster.”

“Heeft ze jou dan ook het leven onmogelijk gemaakt?” vroeg Ada. Breuer schoot in de lach. “Welnee,” zei hij. “Het bizarre is dat wij het juist heel erg goed konden vinden. Vergeet niet, ik was geen ambtenaar en ze kon mij redelijk moeilijk echt iets maken. Ik heb een goede advocaat en toentertijd ook nog een prima ingang bij de Hoekse Bode. Dus ik had niet veel te vrezen, maar als het anders was, kon ze je leven tot een hel maken.” Dat had Ada dan wel weer vaker gehoord. Naast haar exorbitante declaratiegedrag had ze ook nog de gemeentesecretaris weggepest. “Verder denk ik dat ze heel graag wel een keer gebruik had gemaakt van mijn faciliteiten,” zei Breuer met een lijzige glimlach. “Maar was zij hier dan van op de hoogte?” vroeg Ada verbaasd. “Natuurlijk,” zei Breuer. “Waarom denk je dat ik een mogelijke rechtszaak met zoveel vertrouwen tegemoet zie. Alleen officieel heb ik nog steeds niets gehoord van de Gemeente.” ”Maar je geeft zelf toe dat het een onaangename bitch was,” wierp Ada tegen. “Ongetwijfeld,” zei Breuer terwijl hij weer zo onaangenaam en lijzig lachte. “Maar het feit dat het een onaangename bitch was, betekende nog niet dat ze geen burgemeester was. En de burgemeester, onaangenaam of niet, was keurig op de hoogte.” Ada betrapte zich er op dat ze nu wel degelijk een hekel had aan deze berekenende kille man. De bijna verlegen onhandige gastheer was verdwenen en de kille rekenaar, die hij ongetwijfeld in zijn werk ook was geweest, voerde helemaal de boventoon. “Maar goed,” zei Breuer, nu weer helemaal zijn charmante zelf, “ik zal het er mee moeten doen. Trouwens die vreselijke wethouder, die gelijk met haar is opgestapt…”

“Kellermeister,” vulde Ada behulpzaam aan. “Die was ook overal van op de hoogte en liep altijd als haar slaafje achter haar aan.” Breuer nam Kellermeister blijkbaar minder serieus, want hij was tijdens deze laatste zin geen moment uit zijn rol van charmante gastheer gevallen. “Letterlijk?” vroeg Ada, die vastbesloten was om vandaag nergens meer van op te kijken. “Het zou mij niets verbazen,” zei Breuer met een schamper lachje. “Later kwam die sukkel nog naar mij toe met de vraag of ik min of meer zou kunnen getuigen bij de commissie van de gemeenteraad om te vertellen dat hij het altijd zo goed had bedoeld.” “Wat heb je gedaan?” vroeg Ada. “Ik ben heel trouw ten opzichte van mijn vrienden,” zei Breuer. “Je hebt dus wel getuigd?” vroeg Ada. “Natuurlijk niet,” zei Breuer. “Kellermeister was niet mijn vriend.” 

“Flauw,” zei Ada. Breuer haalde zijn schouders op. “Misschien heb je wel gelijk, maar ach: gun een oude man zijn pleziertjes.” “Als we nu even alle roddels opzij zetten,” zei Ada. “Het komt er op neer dat jij zeker weet dat de vorige burgemeester overal van op de hoogte was.” “Sterker nog,” zei Breuer, “dat kan ik bewijzen ook.”  “Maar,” zei Ada, “de Gemeente weet dat niet.” “Precies,” zei Breuer. “Waarom vertel je het dan wel aan mij?” zei Ada. “Het is helemaal geen geheim,” zei Breuer, “maar de gemeente heeft mij hierover nog nooit officieel benaderd.  Ik reageer pas officieel, als de Gemeente een officiële brief stuurt.” ”Maar de raad weet het ook niet,” zei Ada. Breuer haalde zijn schouders op. “Er is maar een raadslid, dat de moeite heeft genomen om bij mij langs te komen.” Hij wees naar Ada. “En dat raadslid heb ik alles keurig verteld.” Ada schoot in de lach. Soms kon het leven zo simpel zijn. “En de burgemeester?” vroeg Ada. “Ik denk echt dat hij het niet weet. Hij heeft volgens mij geen idee wat zijn voorgangster nog zo meer voor schade heeft aangericht.”  “Mag ik het hem zeggen?” zei Ada. “Natuurlijk,” zei Breuer. Hij zal dan op zijn gebruikelijke Dickerdack-manier tegen je zeggen:  “Meisje, dat weet ik toch al lang.” Ada moest toegeven dat Breuer de burgemeester verdienstelijk na kon doen. “Maar,” vervolgde Breuer nu weer serieus. “Het is best een slimme vent en hij zal je er dankbaar voor zijn.”

“Wat gebeurt daarna?” vroeg Ada. “Dan komt hij naar mij toe om de zaak als heren onder elkaar uit te praten en probeert hij mij gelijk uit te horen welke mails ik van zijn illustere voorgangster in bezit heb.”  Ada knikte maar weer een keertje. Het klonk allemaal wel erg logisch. “Een slangenkuil,” zei ze meer tegen zichzelf dan tegen Breuer. “Welnee,” zei deze. “Het is hier absoluut niet erger dan ergens anders en als je naar de rest van de wereld kijkt, hebben we al helemaal geen klagen.” Hoe meer Ada er over nadacht, hoe meer Breuer haar tegen viel. In eerste instantie had ze een soort wijze man verwacht, waarom wist ze zelf eigenlijk ook niet, die op een bepaalde manier boven de partijen in de Polder stond, maar in plaats daar van, was Breuer net zo’n berekenende cynicus als alle anderen. Ze knikte nog maar een keer beleefd, maar Breuer zag aan haar gezicht blijkbaar dat ze haar interesse volledig had verloren. “Laten we het volgende afspreken,” zei hij op een nu meer zakelijke toon, “als je de plek des onheils nog wil zien, laat je het me weten.” “Natuurlijk,” zei Ada, die eigenlijk alleen nog maar weg wilde. Breuer stond op en pakte gelijk Lidl op, die net was binnengekomen. Het dier liet zich de strelingen plichtmatig over zich heen komen. “We zien elkaar nog,” zei Ada. “Vast wel,” zei Breuer. Buitengekomen haalde Ada diep adem. De frisse lucht in de Polder deed haar soms echt goed.

 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten