De besloten commissievergadering eindigde ondanks de
belangrijkheid van de deelnemers, alleen maar fractievoorzitters en één
plaatsvervangster, toch in een wat giebelige sfeer. De burgemeester had het
voor publiek ontoegankelijke gedeelte van de vergadering met de
fractievoorzitters gebruikt om eerst nog even de financiële problemen van de
Lambertusschool te bespreken. Het schoolbestuur was volgens zijn verhaal handenwringend
naar de Gemeente gekomen om te vertellen dat er inmiddels een groot gat zat in
de begroting en dat de school contact op zou nemen met het Ministerie van
Onderwijs. Bij deze acties werd enige ondersteuning door de Gemeente natuurlijk
wel op prijs gesteld. Vooral omdat het schoolbestuur met het schaamrood op de
kaken moest toegeven dat een groot gedeelte van het geld dat was gereserveerd
voor de broodnodige nieuwbouw was opgegaan aan de lopende kosten. In de Polder
werd naar eigen zeggen nog ouderwets degelijk onderwijs gegeven en daar hoorde
in de beeldvorming toch ook wel een sluitende begroting bij. “Natuurlijk heeft
de gemeente geen formele rol,” had de burgemeester nog gezegd, maar iedereen
wist dat dat voor de notulen was. Vooral fractievoorzitter de Looze van Hoekse Belangen
was ongemakkelijk op zijn stoel gaan schuiven. Dat was op zich natuurlijk logisch
geweest, want alle aanwezigen wisten dat de mevrouw de Looze een prominent lid
was van het blijkbaar o zo falende schoolbestuur van de Lambertusschool. Alle
aanwezigen wisten daarnaast ook dat het huwelijk tussen meneer en mevrouw de
Looze niet meer zo veel voorstelde, maar de Looze, die in het dagelijks leven
ook de belangrijkste makelaar in de Polder was, kon zich natuurlijk geen echt
schandaal veroorloven. “Tja,” zei Karremans van de linkse oppositie. “Wie zijn
billen brandt,….” Hij lachte erbij naar de Looze, maar het knikje dat hij
daarna gaf, haalde gelijk weer de angel uit zijn opmerking. “Goed,” zei Karremans nu weer serieus. “En
hoe nu verder?’’ De burgemeester kende blijkbaar zijn pappenheimers en hij ging
dan ook gewoon door met zijn verhaal zonder op de opmerking van Karremans in te
gaan. Ada bekeek de verzameling mannen van middelbare leeftijd eens aandachtig.
Iedereen kende hier iedereen en de Polder was blijkbaar te klein om echt ruzie
met elkaar te maken. De burgemeester
legde uit dat de rol van de gemeente weliswaar beperkt was, maar dat de
Gemeente de Lambertusschool natuurlijk niet in de steek zou laten. Dat was op
zich natuurlijk niet zo vreemd bedacht Ada zich. De politieke partij Hoekse Belangen had niet alleen vier zetels in de
gemeenteraad; makelaar de Looze en de Gemeente waren vaak meer dan gewaardeerde
partners bij de paar kleine nieuwbouwprojecten, die nog in de Polder werden gerealiseerd. Ada had zich al een paar
keer over de hechte banden tussen verschillende ondernemers en de plaatselijke
politiek verbaasd. “Ach,” had haar eigen fractievoorzitter van Dinthen tegen
haar gezegd. “Je moet daar niets van denken. In de stad gaat het natuurlijk
ergens over. Bij ons is het allemaal peanuts.” Het zou natuurlijk allemaal best
kunnen, maar Ada vond het nog steeds heel erg wennen.
Ada Jongepier was nu al weer drie jaar geleden in de Polder
komen wonen. Na haar scheiding had ze vooral rust en ook iets betaalbaars gezocht en dat als zovelen
uit Rotterdam in de Polder gevonden. Als je de files bij de tunnel voor lief
nam, was het allemaal goed bereikbaar en het driekamerappartement was groot genoeg geweest voor haar alleen.
“Zo’n uitzicht krijg ik in Rotterdam nooit,” had ze tegen een vriendin gezegd
en die had natuurlijk plichtmatig geknikt. “Nou,” had die vriendin gezegd, maar
Ada had toch sterk de indruk gehad dat ze hier nog niet dood gevonden wilde
worden. De eerste maanden na de verhuizing had Ada haar vriendin trouwens vele
malen heimelijk gelijk gegeven. De Polder veranderde van groen naar bruin en
daarna vooral in grauw. Ada had die verhalen dat de winter op het ‘platteland’
kouder was dan in de stad altijd maar onzin gevonden. Koud is koud, dacht ze.
Maar zeker die eerste winter was kouder geweest dan alles wat ze daarvoor had
meegemaakt. In de praktijk bleek Rotterdam toch wel zo ver weg dat ze, anders
dan ze zichzelf had beloofd, helemaal niet ieder weekend in Rotterdam was. Als
ze vrijdagavond haar boodschappen had gedaan, was ze helemaal op en bleef ze
meestal doodmoe op de bank hangen. Ze betrapte zich dat eerste jaar ook op dat
ze bijna ongemerkt steeds vaker de website van makelaars zat te kijken naar
woningen met heel veel minder uitzicht, maar ook wel veel dichterbij de stad.
Dat zelfde uitzicht was uiteindelijk toch Ada’s redding
geweest. De Gemeente had een zeer ambitieus nieuwbouwplan gelanceerd met als
veelbelovende titel: ‘De Polder in de Stad / De stad in de Polder.’ Het was
allemaal het idee geweest van een te ambitieuze burgemeester en zogenaamd ook van
een wethouder, die feitelijk niets te vertellen had. De geplande nieuwbouw zou
de Polder tot ‘een bruisende metropool’ maken, maar hoezeer vooral Hoekse
Belangen als partij zijn best had gedaan om het plan te verkopen, was het door een
groot deel van de bevolking slecht ontvangen. Zelfs het advertentieblaadje de
Hoekse Bode was zowaar een beetje kritisch geweest. Hoewel de lokale middenstad
eerst voor het plan was geweest, was ze afgehaakt toen bleek dat een nieuw
winkelcentrum met dus extra concurrentie onderdeel was van het plan en de
Hoekse Bode verwoordde graag de mening van zijn adverteerders. In ronduit heel voorzichtige
bewoordingen waren de belangen, die makelaar de Looze mogelijk zou kunnen
hebben bij nieuwbouw aangestipt. Ook de Looze was immers een belangrijke
adverteerder en ook daar wilde de Hoekse Bode natuurlijk geen ruzie mee hebben.
In de reacties online op het door de
Hoekse Bode gerunde lezersplatform voor de Polder waren de lezers heel wat
minder voorzichtig geweest. Het werd daar openlijk het mislukte plan van een megalomane
burgemeester genoemd en ook de rol van makelaar de Looze werd uitputtend beschreven.
Ada voelde zich inmiddels hartstikke eenzaam, en ze verveelde
zich dood en zag om de ramp compleet te maken nu ook nog haar uitzicht waar ze
toch wel aan gehecht was geraakt, opeens verdwijnen. Dat alles was voor haar
genoeg geweest om naar de door een zekere van Dinthen georganiseerde
bijeenkomst te gaan waarbij de bewoners van de wijk Amfibieënbuurt werden
opgeroepen om ‘krachtig’ hun stem te laten horen. Dat laatste viel tegen, er waren maar vijf
aanwezigen, maar dat was goed te verklaren door de ongelukkig gekozen datum,
die samenviel met Europees voetbal. “Beter vijf mensen, die er voor gaan dan
een massa, die uiteindelijk toch niets doet,” vatte van Dinthen de bijeenkomst
goed en vooral optimistisch samen. Het vermogen om van een nood een deugd te
maken, had hem ook verder gedurende de verdere campagne niet verlaten. Samen
met Ada had hij huis-aan-huis folders verspreid en via de sociale media een platform opgebouwd waarbij
hij de bewoners van de Amfibieënbuurt goed op de hoogte hield van alle
verschrikkingen die hen van de kant van de Gemeente te wachten stonden. Zijn belangrijkste argument vond Ada eigenlijk
best grappig. Hoewel van Dinthen zelf alweer tien jaar in de Polder woonde, was
hij net als bijna alle andere bewoners uit de Amfibieënbuurt afkomstig uit
Rotterdam. Toch was de slogan ‘De Polder moet de Polder blijven’ merkwaardig
goed in de Amfibieënbuurt aangeslagen, juist onder de Oud-Rotterdammers. Het
had van Dinthen zelfs op het idee gebracht om mee te doen met de lokale
verkiezingen. Hierbij werd hij onbedoeld geholpen door de Gemeente, die het
nieuwbouwplan wel in de ijskast zette, maar weigerde om officieel toe te geven
dat men het plan had opgegeven. In bijna
ieder huis in de Amfibieënbuurt hing een grote poster voor het raam met daarop
een prachtig polderlandschap met alleen in rode letters daaronder. ‘Ook na de
verkiezingen.’
Om een echte politieke partij te worden, bleek er opeens
van alles te moeten worden geregeld. Er werd een vereniging opgericht met als
voorzitter van Dinthen en met Ada in de eervolle positie van secretaris. Hoewel
de naam ‘Ons Belang’ misschien bij politieke tegenstanders wel de nodige afkeer
zou kunnen wekken, was de bijbehorende afkorting ‘OB’ lekker duidelijk. Daarna
moest er natuurlijk een lijst worden opgesteld om mee te doen met de
verkiezingen. Om hun trouw vanaf het eerste uur te belonen, had van Dinthen een
ontwerplijst opgesteld waarbij hij zelf uiteraard lijsttrekker was en Ada op
een eervolle derde plaats was terecht gekomen. Alleen had van Dinthen, die zelf
absoluut niet om voetbal gaf, de datum wederom onhandig gepland. Uiteindelijk
waren alleen hijzelf, Ada en Loes op de vergadering verschenen. Loes was een
net gescheiden en daardoor nogal een erg militante feministe. “Ik vind dat de
nummer twee van de lijst een vrouw moet zijn,” was haar enige bijdrage aan de
verder toch al korte vergadering. Van Dinthen wilde alleen maar zo snel
mogelijk naar de bar en zo schoof Ada zonder enige discussie een plekje op naar
de tweede plaats van de lijst. Ze vond het allemaal best, want het was natuurlijk
best gezellig zolang het duurde, maar ze geloofde zelf absoluut niet in het
succes van de OB.
Met haar scepsis had Ada van Dinthen onrecht aangedaan. Met
wat handig knip- en plakwerk had hij een verkiezingsprogramma in elkaar
geschoven, waar echt niemand iets tegen kon hebben. Verder beperkte van Dinthen
zijn publieke optredens tot het uiterste. “We kunnen hoogstens wat verkeerds
zeggen,” zei hij steeds tegen Ada. “En als het alleen maar gaat om het mooie
plaatje, sturen we jou.” Ada had het maar een dubieus compliment gevonden. Maar
Ada moest wel toegeven dat het allemaal kinderlijk eenvoudig, maar ook nog
verrassend effectief was gebleken. Op de avond van de verkiezingen in het
stadhuis bleef Hoekse Belangen de hele avond op winst staan en bleef de OB op
nul zetels steken. Om hen heen werd al wat gelachen, maar van Dinthen hield
zijn hoofd koel. “Wacht maar,” hield hij vol. “Als de uitslagen van het
stembureau Wijkcentrum Amfibieënbuurt binnen komen, wordt het allemaal in een
keer anders.” Het geroezemoes in de hoek
van Hoekse Belangen verstomde opeens. “Ze hebben het net van hun wethouder
gehoord,” zei van Dinthen met een grijns van oor tot oor op zijn gezicht. Die wethouder
stond inderdaad nogal geagiteerd tussen zijn partijgenoten. Het volgende
ogenblik kwam de nieuwe prognose op het grote scherm in de zaal. Hoekse
Belangen zakte een zetel, maar bleef met vier zetels wel de grootste in de
raad. Alleen schoot het OB opeens omhoog van nul naar twee zetels. Van Dinthen
omhelsde Ada, maar die liet het allemaal maar even over zich heen komen. Het
laatste stembureau was het buurtschap Achterdijk en iedereen wist al dat die
‘boerenstemmen’ naar de christelijke partijen zouden gaan. Aan de einduitslag
deed het allemaal niets meer toe of af.
Na de verkiezingen bleek alleen dat ook in de Polder
actievoeren tegen de gemeente iets heel anders was dan het besturen van
diezelfde gemeente. Hoewel Hoekse Belangen van vijf naar vier zetels was
gegaan, leverde ze net als altijd sinds de jaren tachtig samen met de
christelijke combinatie van partijen allebei een wethouder. De liberale burgemeester
maakte het drietal rond. Omdat Hoekse belangen heel goed begreep waar het
onverwachte en in hun ogen onverdiende verlies vandaan kwam, werd gelijk na de
verkiezingen een streep gehaald door het grote nieuwbouwproject. Daarmee was de
eigenlijke bestaansreden van OB al twee maanden na de verkiezingen feitelijk
opgeheven. Ada merkte het vooral aan het optreden van van Dinthen. Nu hij min
of meer zijn doel in het leven had verloren, liet hij steeds meer verstek gaan.
Hij kwam nog steeds keurig naar de maandelijkse raadsvergadering, maar het was
wel duidelijk dat het allemaal niet meer echt interesseerde en ook de rol van
fractievoorzitter liet hij steeds meer over aan Ada, die daar overigens helemaal
niet blij mee was. Ze had al genoeg te doen.
Door dit alles was Ada nu dus ook aanwezig op de voor het
publiek gesloten vergadering voor fractievoorzitters waar eerst de financiële
positie van de Lambertusschool werd besproken. “Oh ja,” zei de burgemeester. “
Ik heb nog iets.” Ada kon aan zijn gezicht zien dat hij het een verhaal vond
dat hij graag wilde vertellen. “Het gaat over die Breuer,” zei hij met een
grijns. Hoewel de meesten begrijpend
knikten, waren er toch ook een paar, die zoals Ada alleen maar vragend keken. “Ik zal jullie even bijpraten,” zei de
burgemeester. “Dorpsgenoot Breuer heeft hier in het dorp een zalencentrum
overgenomen.” “En omgebouwd tot een spiritueel centrum,” vulde de Looze aan.
“Volgens mij heb jij dat nog geregeld,” zei de burgemeester. De Looze knikte.
“Harde onderhandelaar,” vulde hij aan. “Hoe het ook zij,” ging de burgemeester
verder. “Daar dreigt nu discussie over te ontstaan. De afdeling Bijzondere
Wetten is op bezoek geweest met de veiligheidscoördinator.” Het zei Ada allemaal nog steeds niets, maar
nu werd het blijkbaar spannend, want al die kerels kregen zo’n oplettende blik.
“Allemaal in orde, maar…” zei de burgemeester, die blijkbaar nog al van cliffhangers
hield, “alleen bleek er wel een ruimte te zijn waar onze brave afdeling
Bijzondere Wetten niet zoveel raad mee wist.”
Iedereen was nu opeens één en al oor. Zelfs de notuliste keek op van
haar werk en de gemeentesecretaris grijnsde, want die wist natuurlijk al lang
waar het verhaal naar toe ging. “Het lijkt er op dat Breuer achterin het
zalencentrum een ruimte heeft, die ook voor andere bezigheden kan worden
gebruikt.” Het bleef stil tot Hendrikse van de Christelijke Combinatie zijn
nieuwsgierigheid niet meer leek te kunnen bedwingen. “Wat voor ruimte?” vroeg
hij indringend met het soort galm in zijn stem dat hem vast bij zijn achterban
erg populair maakte. “Een SM ruimte,” zei de burgemeester, “tenminste, daar
lijkt het wel op. Ik weet het natuurlijk niet zeker,” zei de burgemeester. “ik
ben niet zo thuis in die materie,” haastte hij zich om te zeggen, “maar als ik
het rapport zo heb gelezen, lijkt het daar wel op.” “Misschien is het een rare
vraag,” zei Karremans, “maar wat gaat ons dat aan? Moet iedereen toch zelf
weten?” Ada begreep die opmerking wel. Wat ging hun dit alles aan? “Ho,” zei de
burgemeester. “Wij zijn hier niet aangesteld om moreel over onze dorpsgenoten
te oordelen, maar het is wel een kwestie van vergunningen.”
“Nou,” zei Hendrikse, “wij hebben daar als partij wel een
oordeel over.” Ada geloofde het graag, want Hendrikse had, al dan niet in
partijverband, overal een mening over. “ja, ja,” zei de burgemeester berustend,
“dat weten we.” Er werd wat gegrinnikt.
“Het gaat er nu om dat de gemeente er vanuit wil gaan dat een, al dan niet
spiritueel, zalencentrum met een ruimte waar seksuele handelingen worden
bedreven, kan worden aangemerkt als een bordeel.”
”Klinkt logisch,” zei Hendrikse bijna gretig. Het viel Ada
op dat het hoofd van Hendrikse helemaal rood was geworden. “Dat soort
viezigheid moet met wortel en tak worden uitgeroeid.” Wat vindt Breuer er
eigenlijk zelf van?” vroeg de Looze. “Het is geen man, die zich dat soort
dingen zomaar aan laat leunen.” De burgemeester keek naar een van de aanwezige ambtenaren.
“De heer Breuer heeft aangegeven dat hij een spiritueel zalencentrum beheert en
dat het, ik citeer nu: niet aan hem of aan de gemeente is om een oordeel over
iemands seksuele of religieuze voorkeur te vellen. Als vormen van bondage of
onderwerping, de spirituele beleving verdiepen, stel ik daar een ruimte voor
beschikbaar.” Hendrikse, die bij ieder onderwerp waarbij ook maar iets van seks
ter sprake kwam, altijd het hoogste woord had, lachte schamper. “Het is gewoon
een parenclub; dat is het!” De ambtenaar keek neutraal voor zich. “Het ligt ben
ik bang toch wat ingewikkelder,” zei de burgemeester. Volgens onze advocaat zou
alles er vanaf hangen of een rechter inderdaad er vanuit zou gaan dat hier
sprake is van een parenclub of van spirituele handelingen. “Niet dat ik het
natuurlijk zelf goedkeur,” begon de Looze, “maar moeten we dit nou op de spits
drijven?” Ada en alle andere aanwezigen wisten natuurlijk best dat de makelaar
de Looze nogal eens zaken met die Breuer deed en dat was altijd ook voor de
fractievoorzitter de Looze een belangrijk argument om soepel te zijn in het
interpreteren van de wet. “Ik denk het niet,” zei Hendrikse scherp. “Dit soort
activiteiten willen we hier niet in ons dorp.” Hij keek de Looze vernietigend
aan en die maakte zo te zien binnen een paar seconden de afweging dat het
schandaal met de Lambertusschool weleens een stuk groter zou kunnen worden dan
alle leed rond een mogelijk verloren klant. Ada kon tijdens de oorverdovende
stilte, die op de opmerking van Hendrikse volgde, bijna de Loozes hersens horen
kraken. Karremans gaf Ada een knipoog. “Heeft het nog zin als wij ons er ook
partijpolitiek nog mee bemoeien?” vroeg hij. “Was ik bijna vergeten,” zei de
burgemeester met een betrapt gezicht. “Breuer heeft de leden van deze commissie
uitgenodigd om, als zij willen natuurlijk, zelf eens een keer een kijkje te
komen nemen.” Hendrikse lachte weer schamperend, maar Karremans, die toch niets
van Hendrikse had te verwachten, knikte een keer bedachtzaam. “Misschien moet
ik dat toch eens doen,” zei hij nadrukkelijk. De Looze, die natuurlijk veel
afhankelijker van Hendrikse was, keek
naar de grond. “Een goed idee,” zei Ada, die een beetje misselijk werd van de
zedenprekerei van Hendrikse. “Misschien ga ik wel mee.”
“Ik zou maar oppassen,” zei de Looze nu weer met een
glimlach. “Ik ken Breuer; je lijkt me helemaal zijn type.” “Ik kan wel voor me
zelf zorgen,” zei Ada zelfverzekerd en ze meende het. De meesten van die kerels
waren watjes. “Kom,” zei de burgemeester, die er goed is was om sfeer aan te
voelen, “we nemen allemaal nog een borrel en dan gaan we op huis aan.”
Geen opmerkingen:
Een reactie posten