zondag 25 januari 2015

Ada III (44.000 Woorden III)

Van Dinthen keek alleen maar moeilijk, omdat hij eigenlijk alles best moeilijk vond wat te maken had met het besturen van een gemeente. Karremans, die Ada ook had uitgenodigd, omdat het een slimme kerel was en zeer goed op de hoogte van alle perikelen in en om de Polder grinnikte. “Slimme kerel,” zei hij, nadat Ada haar verhaal had verteld. “Hoezo?” vroeg Ada, die eigenlijk meer verontwaardiging had verwacht. “Hij vertelt zijn verhaal,” vertelde Karremans nu weer volkomen serieus, “maar Breuer doet het slim. Hij gebruikt jou om de burgemeester te waarschuwen hem met rust te laten.”

“Hoe bedoel je?” vroeg Ada “Breuer heeft officieel helemaal niet gereageerd op een verhaal van de Gemeente dat hem officieel nog niet eens bekend is. Als het vervelend uitpakt, kan hij naar jou wijzen, want hij heeft zelf helemaal niets gezegd.”  Ada voelde zich boos, dom en misbruikt. “Ingewikkeld,” zei van Dinthen. Ada was wel erg blij dat ze ook Karremans had uitgenodigd, die begreep tenminste waar het allemaal echt over ging. “Wat moet ik nu doen?” vroeg Ada in het algemeen, maar eigenlijk alleen aan Karremans. “Je mond houden,” zei deze. “Laat de burgemeester en Breuer het lekker samen uitvechten.”

“Hoe loopt het af?” vroeg van Dinthen. “Enig idee?” Karremans haalde zijn schouders op. “Dat weet je nooit, maar ik denk dat onze burgemeester niet op nog meer slechte publiciteit voor onze toch al zo zwaar getroffen gemeente zit te wachten.” Het klonk zowel logisch als vreselijk onrechtvaardig vond Ada. “Dan wint zo’n Breuer dus,” snauwde Ada. “Ach,” zei Karremans, “in ieder geval wint onze gemeente niet, met de complimenten van onze vorige burgemeester en die vreselijke Kellermeister.”

“Die was toch ooit van jouw partij?”  vroeg Ada tamelijk tactloos. Gelukkig kon Karremans het hebben. “Wrijf het me maar in,” was het enige dat hij zei. Ada haatte van Dinthens luiheid en gebrek aan discipline, maar ze begreep maar al te goed dat hij het allemaal erg ingewikkeld vond. In de Polder was blijkbaar niets wat het leek.

Van Dinthen was er zowaar de volgende vergadering van fractievoorzitters een keertje wel. Ada was maar op de tweede rij tegen de muur gaan zitten naast een blijkbaar verdwaalde ambtenaar. Hoewel ze Breuer een bijzonder vervelende man vond, was ze toch nog steeds wel erg nieuwsgierig hoe dit nu af zou lopen. Karremans ging er vanuit dat er gewoon helemaal niets zou gebeuren en dat iedereen, zelfs Hendrikse met al zijn morele bezwaren, de zaak gewoon dood zou laten bloeden.  Tijdens de vergadering werd vooral de toekomst van de Lambertusschool uitgebreid besproken. De Gemeente zou voor een aantal bedragen garant staan en er werd onderhandeld over de aankoop door de Gemeente van een sportveld dat ook echt van de stichting was, die de Lambertusschool beheerde. “Waar moeten die kinderen dan sporten,” vroeg Karremans. “De Gemeente verhuurt dat veld weer aan de Lambertusschool,” antwoordde de burgemeester. “Mogen we het huurcontract zien?” vroeg Karremans met een vlak gezicht. Het was duidelijk dat de burgemeester wel wilde, maar niet kon weigeren. “Natuurlijk,” zei hij wat zuur. “Ik zal een inkijkexemplaar klaar laten leggen.” Karremans knikte vriendelijk. De overige fractievoorzitters keken naar het plafond, behalve van Dinthen, die blijmoedig, maar blijkbaar ongepast instemmend knikte. “Dat wil ik ook wel zien,” zei hij. Ada zag dat Karremans de Looze een knipoog gaf. Die glimlachte een volle seconde en had trok zijn gezicht toen weer volledig in de plooi. Blijkbaar had van Dinthen weer een keer iets heel doms gezegd. Met deze laatste actie was de vergadering ten einde. Ada beet op haar tong, maar ze had meer vertrouwen in de raad van Karremans, dan in die van Breuer en daarom hield ze haar mond, hoeveel moeite haar dat ook kostte.

Zoals steeds meer de gewoonte werd, praatten Ada en Karremans daarna nog even na in het cafe aan de overkant van het stadhuis. Voor de beleefdheid hadden ze van Dinthen natuurlijk uitgenodigd, maar die kon gelukkig niet. Opgeruimd, staat netjes, dacht Ada. “Nog een biertje?” vroeg Karremans, “Nee dank je,” zei Ada. “Ik heb volgens mij al te veel op.”

“Valt vast wel mee,” zei Karremans, maar hij bestelde nu toch nog alleen een biertje voor zichzelf. “Wat was nou eigenlijk het probleem met dat sportveld?” vroeg Ada. “De Gemeente koopt dat sportveld voor de volle waarde en verhuurt het weer voor bijna niets aan de Lambertusschool,” zei Karremans. “En dus?” vroeg Ada. “En dus steunt de Gemeente de Lambertusschool met geld, maar zogenaamd niet.” Het duurde even voor Ada het begreep. “Maar als de Gemeente dat sportveld voor bijna geen geld terug verhuurt en iedereen weet dat; waarom was het dan wel gek dat iedereen, inclusief jij, raar begon te kijken toen van Dinthen dat contract ook in wilde zien?” vroeg Ada. “Denk je dat de burgemeester niet weet dat dat contract op het randje is?” vroeg Karremans.  “Hij weet trouwens ook heel goed dat ik dat weet. Als ik binnenkort iets geregeld wil hebben, kan hij zich dit kleine incident vast nog herinneren.”

“Maar,” zei Ada, “nou weet ik nog steeds niet wat het probleem is met het feit dat van Dinthen dat contract ook in wilde zien.” Het werd er voor Ada allemaal niet duidelijker op. “Van Dinthen kent het spelletje niet,” legde Karremans geduldig uit. “Je zal zien dat hij dadelijk gaat klagen over de belachelijk lage huur, die de Lambertusschool voor de veld gaat betalen.” Ada merkte dat ze het nog steeds niet snapte. “Maar daar ging het jou toch ook om,” zei Ada. “Natuurlijk niet,” zei Karremans. “We kunnen de Lambertusschool toch moeilijk failliet laten gaan. Het ging mij er alleen maar om dat de burgemeester en zeker ook de Looze weten dat ik weet hoe het spelletje is gespeeld. Als ik binnenkort geld wil hebben voor de voetbalclub HPB / GR 96, is het prettig dat iedereen weet dat ik weet dat de Lambertusschool op deze manier is ondersteund.”

“Jezus,” zei Ada, “wat ongelofelijk ingewikkeld. Ik houd trouwens helemaal niet van voetballen.” “Jammer,” zei Karremans. “Je vriend Breuer zit er in het bestuur.”  Ada keek hem vuil aan. “Het kan trouwens helemaal niet zoveel kwaad als je je wat meer in het verenigingsleven laat zien,” zei Karremans nu weer serieus. “De Polder is een slangenkuil,” zei Ada. “Welnee,” zei Karremans, “niet meer dan ergens anders.”

“Dat zei Breuer ook al,” mokte Ada. “Een wijs man,” vulde Karremans aan. Hij nam nog een grote slok van zijn bier.

“Trouwens,” vroeg Ada, “hoe loopt het nu af met die affaire rond Breuer? Ik was eerlijk gezegd stom verbaasd dat er niet op terug werd gekomen.”

“Ik denk dat er helemaal niets gebeurd,” zei Karremans. “Sommige dingen blijven gewoon net zolang liggen tot niemand er meer aan denkt.” “En dus laat iedereen het maar gewoon,” zei Ada. “Na de affaires met onze vorige burgemeester en Kellermeister zit niemand meer op gezeur te wachten, ” zei Karremans. “En Hendrikse dan?” vroeg Ada, die niet van plan was om haar prooi zomaar los te laten. “Hendrikse heeft al helemaal geen interesse in een echte rel,” zei Karremans. “Als ik jou was, zou ik ophouden met Breuer. Mensen gaan zich afvragen waarom jij daar steeds mee bezig bent.” Ada keek stuurs voor zich uit en hoopte maar dat ze niet kleurde.

“Curiosity killed the cat,” mompelde Ada boos tegen zichzelf toen ze de kantine van HPB / GR 96 binnen stapte. Als altijd had Ada zich uitstekend voorbereid. Daar voelde ze zich nou eenmaal veilig bij. HPB en GR 96 waren nu al weer tien jaar geleden gefuseerd tot de belangrijkste voetbalclub van de Polder. Natuurlijk waren er ook nog wel andere voetbalclubs, maar volgens de supporters van HPB / GR 96 waren dat ‘boeren.’  Ada geloofde het graag, maar ook veel aanhangers van HPB / GR 96 zouden voor anderen van buiten de Polder weleens voor ‘boeren’ door kunnen gaan. Het rookverbod voor de rest van de horeca gold blijkbaar niet voor deze vereniging, want terwijl het blauw van de rook zag, zag Ada de Looze, Karremans en Breuer geanimeerd met elkaar in gesprek waren. Het viel Ada eigenlijk wel tegen van Karremans. Ze begreep best dat Breuer en de Looze dikke vrienden waren. Ze hadden elkaar per slot van rekening nodig voor hun bijna duistere zaken, maar Karremans deed, als het er op aan kwam, blijkbaar gewoon met ze mee. “Kijk,” zei de Looze, “daar hebben  we onze eigen Venus van Milo.” Ada keek de Looze een keertje geringschattend aan. De Looze lachte er vriendelijk bij; het kon hem duidelijk niet schelen hoe Ada over hem dacht. Karremans brak de ontstane spanning door te vragen of Ada een biertje wilde. “Graag,” zei Ada. Ze was er nu al wel aan toe. “Jullie kennen elkaar?” vroeg de Looze. “Ja hoor,” zei Ada bits. Breuer knikte een keertje vriendelijk en enigszins afwezig. Hij kan het niet eens opbrengen om beleefd te zijn, dacht Ada.

De wedstrijd tussen HPB / GR 96 en de bezoekers uit een nog achterlijker plaatsje ontaardde al snel in een wilde schoppartij waarbij alle voorlichting van de KNVB over geen geweld op het veld verspilde moeite was. Gelukkig waren er geen supporters van het bezoekende team meegekomen en beperkte het geweld zich wel tot het voetbalveld. “Daarom haat ik voetbal nou,” zei Ada. “Het hoort er bij,” zei Karremans. “Daarom ben ik in Rotterdam op hockey gegaan,” zei Ada. “Een stads meisje,” stelde de Looze vast.  Breuer zei niet veel tijdens de wedstrijd. Hij leek wel mijlenver weg met zijn gedachten.  Alleen toen de wedstrijd echt uit de hand leek te lopen en de scheidsrechter echt alle gezag kwijt was, schreeuwde Breuer even iets korts naar de aanvoerder van HPB / GR 96, dat Ada niet verstond, maar dat blijkbaar wel erg effectief was, want het team hield nu verder toch een beetje in. “Die man is goud voor de club,” zei Karremans.  “Want?” vroeg Ada geïrriteerd. “Hij heeft er nogal de wind onder,” zei Karremans. “De meeste spelers luisteren echt naar hem en dat gebeurt niet vaak bij spelers van het Eerste. Die houden alleen van zichzelf.” Ada haalde haar schouders op. Ze deed haar best om een ongeïnteresseerde indruk te maken.

Ada stond zich maar wat te vervelen langs de lijn. Er gebeurde weinig en het spel was eigenlijk niet om aan te zien. De mannen stonden ongetwijfeld met elkaar weer zaken te doen waar zij geen verstand van had of wilde hebben. Dit was zo’n moment waarop Ada zich afvroeg waarom ze überhaupt ooit raadslid had willen worden. “En hoe is het met jou ?” vroeg een stem aan Ada, die zich net wentelde in zelfbeklag. Ze keek opzij en zag dat Breuer bij haar was gaan staan. “Zo,” zei ze, “verwaardig je je om ook even met mij te spreken?” Breuer keek haar even verbaasd aan, maar keek toen weer rustig voor zich uit. “Tong verloren?” smaalde Ada. “Nou,” zei Breuer, “eigenlijk niet, maar vooral verbaasd.” Als hij al echt verbaasd was, was dat in ieder geval aan zijn gezicht niet te zien. “Hoezo?” vroeg Ada. “Ik kan je reactie niet zo goed plaatsen,” zei Breuer. Voor hem was het gesprek blijkbaar afgelopen. Trut, dacht Ada. Als je nu niet reageert, loopt hij zo weg. Ada probeerde koortsachtig te bedenken hoe ze zichzelf uit de situatie moest redden, maar de feitelijke redding kwam uit onverwachte hoek. “Mag ik weten waarom je eigenlijk zo boos op me bent?” vroeg Breuer. “Geen idee,” zei Ada en ze haalde haar schouders op. “Je bent gewoon een lul.” Breuer schoot in de lach. “Jammer,” zei hij. “hoezo jammer?” vroeg Ada, die zich wel haar hoofd kon slaan. Ze stelde zich aan als een driejarig kind. “Ik vind het jammer dat jij mij een lul vind,” zei Breuer. “Ik vind jou namelijk wel leuk.” Hij lachte er ontwapenend bij. “O,” zei Ada, die toch maar moeilijk een glimlach kon onderdrukken en daar weer boos was, maar nu vooral op zichzelf.  “Ik stel me aan,” zei Ada en ze schoot een beetje in de lach. “Eigenlijk wel,” zei Breuer. “Nou,” zei Ada, “je zou op zijn minst de schijn op kunnen houden en zeggen dat het wel mee viel.”

“Dat is waar,” zei Breuer. “Welnee, het viel allemaal best mee.” Het klonk allemaal wat ongeloofwaardig. “Lul,” zei Ada, maar er zat dit keer geen venijn achter. “Het ligt vast aan mij,” zei Ada, “maar ik hoop steeds dat er iemand in deze klote gemeente wel een beetje integer is.” Breuer haalde zijn schouders op. “Zo wordt het spel nu eenmaal gespeeld. Op zich is het trouwens toch niet erg. Aan alle belangen wordt gedacht: de schuld van de Lambertusschool, de subsidie voor HPB en zelf ben je ook alleen maar de dorpspolitiek in gegaan om een bouwplan te voorkomen.” “Het is wennen,” zei Ada, “en bovendien: soms gaat het ook vreselijk fout. Kijk maar naar jullie vorige burgemeester.”

“Ook jouw burgemeester,” zei Breuer. “Nee hoor,” zei Ada en ze stak haar tong uit. “Toen woonde ik nog veilig in Rotterdam.”

“Okay,”zei Breuer, die blijkbaar geen discussies over de details wilde voeren. “Alleen is de vorige burgemeester wel afgezet, net als dat slaafje van haar.”

“Kellermeister,” vulde Ada aan, die inmiddels redelijk was ingeburgerd. “Precies,” zei Breuer. “Uiteindelijk lieve kleine Ada heb je maar drie mogelijkheden.” “Ik heet geen lieve kleine Ada,” zei Ada nijdig, die zich toch al weer kapot ergerde aan Breuers belerende toontje. “Je hebt geen keus,” vervolgde Breuer stoïcijns zijn eigen verhaal. “Of je stopt, of niemand neemt je serieus, of speelt het spelletje gewoon mee en in dat geval kan je er maar beter goed in worden.” 

“Gaan jullie nog mee?” vroeg Karremans. “Wij gaan nog wat drinken?” “Nee,”zei Breuer. “Morgen nog van alles te doen.” Ada knikte eveneens ontkennend. Karremans was een aardige kerel, maar hij dronk te veel en werd dan altijd een beetje aanhalig. “Waarom gaan die mannen eigenlijk met jou om?” vroeg Ada. “Ze lijken me allebei nou niet heel erg spiritueel ingesteld.” “Natuurlijk niet,” zei Breuer, “maar de een probeert mij altijd zijn incourante panden te slijten en de ander is blij dat ik HPB sponsor.”

“Echte vrienden,” zei Ada. “Inderdaad,” beaamde Breuer, “echte vrienden.”

“Wat zijn trouwens jouw plannen voor vanavond?” vroeg Breuer. Krijgen we nou? dacht Ada. Hij ontdooit zomaar een beetje. “Eigenlijk geen,” zei ze. “Ik zou eerst met een vriendin naar de film gaan, maar die is ziek.” “Ik heb boeuf gemaakt,” zei Breuer. “Bluf,” vroeg Ada, die zich al afvroeg waar dit gesprek naar toe ging. “Boeuf,” verbeterde Breuer haar. “Boeuf Bourguignon,” zei Breuer. “Oh,” zei Ada, “ik dacht al.”

“Maar,” zei Breuer, “als altijd heb ik weer veel te veel gemaakt.”  “Je bedoelt,” zei Ada, “dat ik je mag helpen de restjes op te eten.” Ze vond zichzelf vreselijk gevat. “Nou, eigenlijk,” zei Breuer, “zoek ik meer iemand voor de afwas.”

“Heb je er rijst of aardappelen bij?” vroeg Ada. “Ach,” zei Breuer, “als het daar van afhangt, pas ik me wel aan.”

Geen opmerkingen:

Een reactie posten