woensdag 12 november 2014


Miep I (44.000 Woorden II)

Miep van Genderen Rademaker liep zacht in zichzelf vloekend met haar twee zware tassen de betonnen trap in het trappenhuis van haar flat  aan de Bollandstraat  in de wijk Lombardijen in Rotterdam Zuid op. De eerste trap bracht haar bij de deuren van de eerste verdieping. Ze ruste even uit. Haar ‘allerliefste’ schoonmoeder vond haar om die gewoonte een echte vrouw van na de oorlog. “Voor de oorlog liepen wij altijd alles,” zei haar schoonmoeder veel en graag, “dacht je dat wij een lift hadden?”  Eigenlijk waren de hele jaren zestig een grote teleurstelling voor Mieps schoonmoeder. Achter de rechterdeur hoorde ze vaag het geluid van spelende kinderen. Dat moesten Bas en een vriendje zijn, dacht Miep, want Liesbeth, Mieps onderbuurmeisje, een stil kind met grote dromerige ogen, deed haar mond echt nooit open. Soms vroeg Miep zich echt af of dat kind wel kon praten.

Miep liep na haar korte pauze snel de twee volgende trappen op. Ze wist zelf natuurlijk ook wel dat ze een geluksvogel was. Terwijl de meeste vrouwen hun boodschappen zelf moesten halen, nam haar man Henk de levensmiddelen meestal toch maar mooi gelijk mee van zijn werk. Natuurlijk was het wel vervelend als je in een flat woonde dat je iedere ochtend naar beneden moest voor de melkboer en de kolen, maar dat moesten al die andere vrouwen toch ook en daarnaast moesten ze dan ook nog zelf hun boodschappen doen.

Als altijd zaten haar sleutels weer eens onderin de boodschappentas. Iedere keer als Miep de deur van het trappenhuis opende, nam ze zich voor om de sleutelbos gelijk in de zak van haar jas te doen, maar iedere keer opnieuw gooide ze de sleutels toch weer routinematig terug in de boodschappentas. Daarin wisten ze zich dan iedere keer weer wonderbaarlijk snel naar de bodem te werken. Volgens Henk had dat dan weer te maken met het grote soortelijke gewicht van sleutels afgezet tegen de andere dingen in haar tas. Het waren dit soort zinloze weetjes, die Miep in het begin van haar relatie met Henk zo enorm hadden geïmponeerd en haar nu eerlijk gezegd regelmatig zo vreselijk ergerden. “Betweter,” mompelde ze terwijl de sleutels van onder uit de tas viste.

Het was dan even zoeken, maar uiteindelijk had Miep de sleutels toch weer gewoon gevonden. Henk had het natuurlijk onzin gevonden dat zij haar sleutels aan een sleutelhanger had gedaan, maar het grijze Skol-beertje had haar toch al heel vaak geholpen om haar sleutels in een van de zomen van haar boodschappentas terug te vinden. “Mijn moeder is haar sleutels nooit kwijt,” zei Henk dan belerend. Dat was eerlijk gezegd het grote probleem met Mien, vond Miep. Mien raakte eigenlijk nooit iets kwijt. Miep en Henk waren nu vijf jaar getrouwd en in al die jaren was Mien nog nooit het gevoel kwijt geraakt dat Henk haar kleine jongen was waar ze vooral goed voor moest zorgen. Natuurlijk was Henk nu wel getrouwd, maar dat ontsloeg Mien niet van haar plicht om een oogje in het zeil te houden. In het begin had Miep het nog wel weggelachen, maar inmiddels was ieder ‘gezellig bezoekje’ meer een bezoeking dan een bezoekje. Mien was niet alleen nooit iets kwijt; Mien maakte ook nooit iets stuk. “Meid, ik heb het hele servies nog steeds sinds mijn trouwen,” was een gewilde mededeling van Mien. “Nou ja, op één kopje na, maar dat is gesneuveld in de oorlog.” Dat werd dan steevast gevolgd door: “Ik begrijp het wel hoor; door al die gestegen welvaart wordt een mens nu eenmaal slordiger….. dat konden wij ons natuurlijk niet veroorloven.”  Miep wist niet wat ze op zo’n moment meer haatte: het verborgen verwijt, of het ongemeende begrip.

Miep vroeg ze zich weleens af of Henk de hatelijke ondertoon in de opmerkingen van zijn moeder nou echt niet hoorde, of dat hij die niet wilde horen. Miep kon zich gewoon niet voorstellen dat Henk er echt niets van merkte. Toch had Mieps eigen moeder het in deze kwestie onverwacht voor Henk opgenomen. “Natuurlijk merkt die jongen dat niet,” had ze gedecideerd tegen Miep gezegd. “Je kent je eigen vader toch,” had ze haar verhaal vervolgd, “die hoorde dat soort dingen ook nooit. Goeie man, maar volkomen blind als het om zijn moeder ging.” Voor Miep maakte het allemaal weinig uit; het bleef irritant.

Nadat Miep de deur eindelijk gewoon open had gekregen, ging ze snel naar de keuken. Ze haalde de aardappelen van het balkon. Als ze opschoot kon ze die nog schillen voor ze Wim van de kleuterschool moest halen. Als Miep iets haatte, was het wel aardappelschillen, maar het moest nu eenmaal, als zoveel dingen, gewoon gebeuren.

Wim was het vijfjarig zoontje van Vrouw van Oorschot, maar omdat die altijd ’s middags altijd een aantal werkhuizen had en bovendien duurzaam gescheiden leefde van haar man, haalde Miep het mannetje regelmatig op. “Tja,” had Henks moeder bedachtzaam gezegd. “Een eigen kind blijft natuurlijk leuker, maar op deze manier kan je alvast een beetje oefenen. Trouwens, op jouw leeftijd had ik Henk, Bart en Wim al. Maar ja, dat heb je zo in deze moderne tijden.” Miep vond het allemaal best en lachte vriendelijk mee, maar ze bleef toch gewoon stiekem die nieuwe anticonceptiepil slikken. Haar schoonmoeder kon haar nog meer vertellen, bedacht Miep met een grijns.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten